Terschelling in november. Het regent al dagen gestaag en er is geen toerist op het eiland. Alle café’s, restaurants en winkeltjes met eiland-snuisterijen houden tevreden hun deuren gesloten. Het is laagseizoen. Terschelling heeft even vrij.
Heerlijk rustig, dacht ik toen we aankwamen. Maar wanneer ik langs de boerderij van de buren loop, kijkt een vrouw mij van achter haar verzameling poezenbeeldjes boos aan. Ook haar buurvrouw schuift geërgerd haar kanten gordijntje opzij zodra ik langsloop. Op de dijk word ik afgesnauwd door een voorbijgaande fietser, die vindt dat ik daar niet mag lopen. Het wordt mij langzaam duidelijk: wij horen hier niet te zijn. Er zijn maar een paar weken per jaar dat de eilanders ongestoord kunnen genieten van hun uitzicht. En dan lopen wij langs. Met ons Randstadse hoofd.
Als we later die dag terugrijden van een wandeling op het strand, zie ik dat de viskraam in de haven open is. Zij zullen toch wel blij zijn met wat klandizie op deze stille dag? Ik trek de stoute schoenen aan, begroet het duo achter de toonbank zo vriendelijk mogelijk en bestel twee bakjes kibbeling. Terwijl mijn kibbeling ligt te spetteren in de olie, staren we gedrieën in stilte over het plein. Op een paar meeuwen na is het hier volledig uitgestorven.
Dan komt aan de overkant van het plein een zwarte auto aangereden. Tegen alle verwachtingen in, manoeuvreert hij zich handig tussen een rij paaltjes door en rijdt dwars over het plein naar ons toe. “Moet je noú zien!” roept de visboerin. “Ja hoor! Dat doet maar. Recht over het plein. Moet je nou kíjken Hans!” De auto komt op enkele meters van ons tot stilstand. Nu graait ook visboer Hans zijn bril van de toonbank om het schouwspel beter te kunnen bekijken. Hij maakt zich zo mogelijk nog drukker dan de visboerin. “Godsamme wat een volk. We zouden de politie moeten bellen. Laat ze maar lekker betalen!”
Ik probeer ondertussen stilletjes te verdwijnen achter een sta-tafel, want ik had hem direct herkend. Mijn auto. Mijn hond op de achterbank. Mijn vriendin achter het stuur. Ze zwaait enthousiast naar ons, maar ik doe alsof ik haar niet zie. “Zouden ze dat op het vasteland ook doen?” gaat visboer Hans verder. “Nee natuurlijk niet, daar houden ze zich allemaal keurig aan de regels. Maar op het eiland gelden die regels ineens niet meer.”
Er ringelt een belletje. Godzijdank, mijn kibbeling is klaar. Hans en de visboerin rommelen wat met vorkjes en papieren servetten. Heel even lukt het ze om hun aandacht op iets anders te richten dan de wegpiraat op het plein. “Super! Heel erg bedankt!” overschreeuw ik mijn ongemak. “Het ruikt nu al heerlijk!” voeg ik er bijna manisch aan toe. Dan begin ik met tegenzin aan mijn walk of shame. Over het plein naar de meest gehate auto van Terschelling. Als ik dichterbij kom draait mijn vriendin blij haar raampje open en roept “handig hè, ik sta gewoon hier!” Met gebogen hoofd stap ik in en maan haar om zo snel mogelijk weg te rijden.
Sorry Terschelling. Sorry dat we bestaan. Sorry dat we zo brutaal zijn geweest om jullie in november te storen. En sorry dat mijn vriendin soms niet weet waar ze wel en niet mag rijden, maar ik kan je verzekeren: dat weet ze op het vasteland ook niet.
Nogmaals sorry voor alles. Wij blijven de rest van de week wel binnen.
Haha wat een HEERLIJK verhaal. Zag het helemaal voor me. Leuk! Lekker doorgaan met blogjes!
Zeer onvriendelijke mensen, maar achteraf lach je erom. Heel geestig verhaal